Paardenopstelling
Laatst heb ik iets gedaan wat me nog wel even zal bijblijven – niet omdat het zo enorm verrijkend was, maar vooral omdat ik er nu al dagen over loop te malen tijdens het tandenpoetsen. Ik deed namelijk mee aan een paardenopstelling. Ja. Dat is zoals een familieopstelling, maar dan met een paard in een bak. Ik zeg erbij: een echt paard. Geen metaforisch paard, geen houten speelpaard, nee – een levend wezen van 600 kilo dat op elk moment zou kunnen besluiten om me met één hoef richting verlichting te trappen.
Laat ik dit even nuanceren: ik ben geen paardenmens. Mijn vrouw wel, dus dit is gevaarlijk terrein – zowel in de relatie als in de bak. Zij noemt paarden ‘edel’ en ‘gevoelig’. Ik noem ze ‘groot’ en ‘onvoorspelbaar’. Bovendien ben ik van mening dat dieren vrij rond moeten lopen, in een wei of een bos of een Netflix-documentaire. En vooral: dat we er als mensen gewoon af moeten blijven. Geen zadels. Geen laarzen. Geen staartvlechten. Geen paardrijles voor de ziel.
Ik vermoed dat het ook iets te maken heeft met mijn insectenfobie. Ik vind het al vervelend als een vlieg op me landt. Dus het idee dat wij als mensen massaal op andere dieren gaan zitten – zonder expliciete uitnodiging – voelt gewoon… ongemakkelijk. Een paard heeft nooit gezegd: “Hey, klim er maar op joh, gezellig!” Wij doen dat gewoon. En dan zeggen we dat we verbinding maken. Ik noem het ongewenst lichamelijk contact.
Enfin, ik stond dus in een bak, met een paard, en een coach met een kalme stem en een hele grote gebreide trui want ja; dat draagt een paardencoach. Ze vroeg me om contact te maken met het paard. Echt contact. Dat ik moest ‘voelen waar het paard was’ en ‘of ik mezelf daarin kon vinden’. Nu weet ik toevallig wél waar het paard was – het stond namelijk met z’n snufferd de andere kant op en met zijn rug naar me toe. Dus ik dacht: laat ik hem een handje helpen.
Ik stak mijn hand in de voederbak naast me en hield het paard een pluk hooi voor. Niet omdat ik nou zo’n paardenfluisteraar ben, maar omdat ik dacht: zo doen wij mensen dat, toch? Als we iemand willen lokken: eten. Eerste date? Diner. Kinderfeestje? Taart. Verkiezingscampagne? Gratis bitterballen. Dus ja – ik probeerde het paard met hooi te paaien. Sneu eigenlijk, want het was gewoon het hooi waar hij zelf al bij kon.
De coach moest best wel lachen. Ze zei: “In al mijn jaren als opsteller met paarden, heeft nog nooit iemand eten gepakt uit de bak om contact te maken.” En ik dacht alleen maar: ja, maar het werkte toch? Dat paard keek me ineens aan alsof ik zijn innerlijke veulen had geraakt.
De rest van de opstelling was zoals verwacht: mijn ouders stonden verder uit elkaar dan de Noord- en Zuidpool, ik stond ertussen als een soort emotionele windvaan en het paard liep telkens naar rechts als het over mijn vader ging. Classic. Allemaal kloppend. Allemaal bekend. En toch zat ik daar een beetje te wiebelen in het zand, denkend: “Ja, maar ik wéét dit al. Kunnen we nu misschien iets met het hier en nu doen? Of nog liever: met koffie? En cake?”
Toch was het ergens ook wel mooi. Niet door het paard, dat op een gegeven moment op m’n voet ging staan – wat ik zag als een duidelijk signaal dat het klaar was – maar omdat ik me besefte: blijkbaar geloof ik dat verbinding begint met een beetje eten geven. Zelfs als dat begint met een pluk hooi.
Dus ja. Misschien was die paardenopstelling toch ergens goed voor. Al weet ik nog steeds niet zeker of het paard mij nou écht begreep. Misschien was het wel precies wat ik nodig had: een herinnering dat ik mezelf niet steeds hoef te troosten met hooi… of met een zak chips.