Frietverdriet
Tien kilo ben ik nu kwijt. Tien! Dat zijn twee zakken aardappelen, een stevige Franse Bulldog of een gemiddeld Nederlands kind in groep 4. En die ben ik dus kwijt. Niet kwijt als in ‘oeps, waar zijn ze nou gebleven?’ maar als in: ik heb ze van me af gegeten. Of beter gezegd: niet van me af gegeten. Want sinds een tijdje ben ik een trotse carnivoor. Geen blaadjes, geen brood, geen broccoli. Alleen vlees. Vlees, vlees en voor de afwisseling: eieren.
En ik voel me goed. Beter dan ik me in jaren gevoeld heb. Het is alsof mijn lichaam eindelijk zegt: “Dank je. Eindelijk snap je het. We wilden gewoon een biefstukje en je gaf ons al die jaren brood en snoep.” Ik ben opgelucht dat ik iets gevonden heb wat ik hopelijk wat langer vol kan houden. Want laten we eerlijk zijn: ik heb meer diëten geprobeerd dan ik sokken heb. Keto, Cambridge, intermittent, brooddieet (dat was een kort hoofdstuk vol bloem en verstopping). Maar nu voel ik voor het eerst: dit zou weleens mijn ding kunnen zijn. Mijn vleesding.
Maar man, wat is het ook confronterend. Tien kilo eraf en toch weet ik: dit is nog maar het begin. Het voelt alsof ik net de eerste trede heb gezet op die bekende Rocky-trap in Philadelphia – en me nu besef dat ik natuurlijk helemaal geen Sylvester Stallone ben.
En daarbovenop komt het besef… hoe ver ik het heb laten komen. Hoe liefdevol en onbeschaamd ik jarenlang mijn gevoelens heb ingepakt in croissantjes, chocola en kaasstengels. Hoeveel comfort en troost ik vond in een grote zak chips en een verse appeltaart (liefst gelijk achter elkaar, voor het contrast).
Ik bedoel: eten was mijn ding. Mijn hobby, mijn troost, mijn beloning. Eten was er als ik verdrietig was, als ik blij was, als ik niks voelde en toch iets wilde voelen. En nu… nu is het weg. Of ja, niet weg—ik eet nog steeds. Maar de magie is eruit. De glans is verdwenen. Eten is functioneel geworden. Ik voel me net een Tesla aan de laadpaal: ik eet om te kunnen rijden, niet meer voor het geile gevoel van die laadkabel.
En dat is wennen. Echt wennen. Soms voelt het leven zonder mijn culinaire comfortdekentje gewoon een beetje… grauwer. Minder sprankelend. Minder feestelijk. Er is geen spontaan ‘zullen we anders even wat lekkers halen?’ meer. Geen ‘we hebben wat te vieren, dus taart!’ Momenten die vroeger klein geluk waren, zijn nu eerder logistieke uitdagingen in rundvleesverpakking.
En sociaal? Sociaal is het ook een kluif. Ik zit heus nog wel gezellig aan tafel. Ik bestel mijn bavette met een glimlach. Of lamsrack, als ik me decadent voel. Maar dan komt die ober met een dampende schaal frites. Goudgeel. Krokant. Een dot mayonaise ernaast, als een liefdesbrief in sausvorm. En ik kijk. En ik slik. Niet van het eten, maar van verdriet. Want ik mis ze. Ik mis de frites. Ik mis de bitterballen. De nacho’s. De tapas. Alles wat je deelt en waardoor je daarna zegt: “Nou, dat was toch gezellig hè?” Het liefst deel je zelfs het schuldgevoel.
Maar goed. Tien kilo. Ik blijf het zeggen, want ik ben er trots op. En ondanks dat ik soms een beetje rouw om de patat, voel ik me sterker. Niet alleen lichamelijk, maar ook mentaal. Ik laat zien dat ik het kan. Dat ik mezelf terugpak. Eén steak per keer.
En wie weet… misschien vier ik straks de volgende tien kilo met een extra malse entrecote. Zonder friet. Met tranen. Maar dan van geluk.