Onzekere Dodo
Kroatië, wat een bestemming. Heerlijk vakantieland zou je zeggen vol met: zon, zee, strand en… zelftwijfel. Ja, je leest het goed. Want terwijl andere mensen zich voorbereiden op een vakantie vol plezier, ben ik vooral bezig met een intensieve mentale training in onzekerheid. Welkom in mijn hoofd, waar elke spiegel een vijand is en elke stranddag voelt als een loopgravenoorlog.
Bij aankomst in Split begint het feest. De zon schijnt fel, de zee glinstert uitnodigend, en ik? Ik glinster vooral van het zweet. Niet alleen omdat het zo warm is, nee hoor, maar vooral omdat ik me voortdurend bewust ben van mijn lichaam. Terwijl ik mijn koffer van de band trek, vraag ik me af of iedereen naar me kijkt. Waarschijnlijk niet, maar toch voelt het zo. Het is alsof ik een soort menselijke attractie ben: “Komt dat zien, komt dat zien, de Zwaarlijvige Toerist in zijn natuurlijke habitat!”
Op naar het hotel. In de lift werp ik een snelle blik in de spiegel en zucht. Mijn zomeroutfit, die op het rek in de winkel nog zo’n goed idee leek, blijkt in de praktijk minder flatterend dan verwacht. Het is net alsof ik een opblaasbare flamingo ben die te ver is opgepompt. En dan moet het strand nog komen, de échte beproeving.
Daar lig ik dan, op een ligstoel die akelig dicht bij zijn breekpunt lijkt te zitten. Elke beweging die ik maak, lijkt het krakende geluid van de stoel te versterken, als een soort muzikaal protest tegen mijn aanwezigheid. Ik probeer me te ontspannen, maar hoe kun je ontspannen als je het gevoel hebt dat je ieder moment als een gekapseisde walrus in het zand terecht kunt komen?
De andere vakantiegangers lijken nergens last van te hebben. Ze drijven elegant in de zee, alsof ze in een reclame voor zonnebrandcrème spelen. Intussen zit ik mezelf op te vreten over hoe ik eruitzie, over wat zij misschien wel denken. En natuurlijk helpt mijn brein me daar ook graag een handje bij: “Kijk ze daar nou zwemmen die dunnerds, die zouden jou beter kunnen gebruiken als boei.”
En dan zijn er nog de sociale momenten. “Zullen we een duik nemen?” stelt mijn vrouw voor. Een onschuldige vraag, zou je zeggen. Maar in mijn hoofd vertaalt zich dat direct naar: “Zullen we even publiekelijk je tekortkomingen tentoonstellen?” De gedachte aan het in en uit het water klimmen doet me van tevoren al zuchten. Zien ze hoe mijn badkleding zich vastbijt in al die plekken die je liever niet accentueert? Waarschijnlijk wel. Maar als ik nee zeg, moet ik uitleggen waarom, en dat wil ik al helemaal niet. Dus ik ga mee, norsig en met de overtuiging dat dit moment de annalen van mijn persoonlijke gênes zal ingaan. En de constante hoop dat dit de laatste zomer zal zijn dat ik me zo zal voelen. Ik denk dat ik dat al sinds ik 15 ben, iedere zomer tegen mezelf zeg.
Aan het eind van de dag zit ik op een terrasje, met een mocktail en een bord vol met lokale lekkernijen voor me. Want als iets mijn groeiende onzekerheid even kan dimmen, dan is het wel eten. Terwijl ik geniet van elke hap, bedenk ik me hoe troostend het is dat ik tenminste nog iets onder controle heb: mijn smaakpapillen. Dat is helaas de vicieuze cirkel waar ik nog altijd in zit. De combinatie van zoete vijgen, hartige kaas en knapperig brood doet me even vergeten hoe ik me de rest van de dag gevoeld heb. Het is alsof elk hapje me een klein beetje ontspanning brengt, een moment van rust in mijn voortdurende gevecht met zelfkritiek. Voor even is de wereld gewoon simpel, en draait alles om de pure vreugde van goed eten.
Kroatië is prachtig. Maar het zou een stuk mooier zijn als ik mezelf niet steeds in de weg zat. Misschien moet ik de volgende keer mijn onzekerheid thuislaten. Of, als dat niet lukt, in ieder geval een grotere stoel reserveren.