Botershots
Al drie weken zit ik op het carnivoor dieet. Vlees, vlees en nog eens vlees. Geen groente, geen fruit, geen haverlatte met havermelk. Alleen dier. Ik ben met andere woorden officieel een wandelende barbecue geworden.
Maar goed, het doel is natuurlijk ketose: die mysterieuze toestand waarin je lichaam denkt: “Weet je wat? Laat ik eens vet gaan verbranden in plaats van suiker.” Alleen… daar kwam ik dus maar niet in. Drie weken lang at ik als een hongerige leeuw op een braderie, en wat zei mijn ketonenmeter? “Nee hoor, meneertje, u zit nog gewoon op suikermodus.”
En ja, ik heb zo’n super deluxe ketonenmeter. Zo’n ding met naald. Elke ochtend sta ik daar met trillende handjes een druppel bloed uit mijn vinger te persen. En ik háát naalden. De ironie is niet te harden: ik eet als een roofdier, maar jank als een kleuter bij een vingerprik.
Mijn leefstijlcoach — die volgens mij ketose ademt in zijn slaap — zei: “Je eet niet genoeg vet.
” Ik: “Pardon?”
Hij: “Je moet minstens 100 gram boter per dag eten.”
Ik: “Wat?”
Hij (bloedserieus, alsof dit normaal is): “Ja, anders kom je nooit in vetverbranding.”
Laat me iets opbiechten: ik haat vet. Niet qua idee, hè. Ik bedoel, ik zie eruit alsof ik ontbijt, lunch, dineer en douche met vet. Maar in werkelijkheid haat ik het. Qua structuur. Smaak. Mondgevoel. Ranzigheid. Geef mij een malse tournedos en ik spin als een kat. Maar entrecote met van die zompige vetranden? Gad-ver-damme. Ik snijd die dingen er met chirurgische precisie af, als een Michelinchef met een missie.
En kip? Team kipfilet, altijd al geweest. Kippendij voelt alsof je op een spons kauwt. En dan die mensen die zeggen: “Maar dat is sappiger!” Sappiger? Nee. Glibberiger, ja. Een perzik is sappig. Kippendij is wat je overhoudt als kip en gelatine samen een kind krijgen.
Maar goed, die boter dus. Ik moet het niet alleen gebruiken om in te bakken. Nee, daar kom je niet mee aan die magische 180 gram vet die ik iedere dag binnen moet krijgen om in ketose te komen. Dus nu… nu neem ik botershots. Ja. Dat is precies wat je denkt dat het is.
Ik giet gesmolten roomboter in een klein glaasje — een soort culinaire tequila — tel tot drie, houd mijn neus dicht en giet het naar binnen. Het voelt alsof mijn slokdarm in glijmiddel wordt gedrenkt. Het is alsof mijn lichaam bij elke slok fluistert: “Waarom doen we dit? We kunnen ook gewoon havermout eten.”
Maar het werkt.
Sinds ik trouw elke ochtend mijn botershot neem (en vervolgens even overweeg om mijn coach te blokkeren), ben ik eindelijk in ketose. De ketonenmeter — die bloedzuigende sadist — bevestigt het elke ochtend: ik ben vet aan het verbranden. Mijn lichaam heeft eindelijk besloten om zijn suikerverslaving los te laten en in de vetstand te gaan.
Ik had gehoopt dat het een euforisch moment zou zijn. Dat er een soort engelenkoor zou klinken bij die eerste “0.5 mmol” op het schermpje. In plaats daarvan stond ik met boterlippen, een bebloede vinger en een gevoel van lichte walging voor de spiegel.
Maar goed. Ik zit erin. Ketose, baby. Vlammen maar.
En eerlijk is eerlijk: mijn energieniveau is beter, ik slaap als een os en ik heb geen suikerdips meer. Maar van boter houden? Nee hoor. Mijn coach zegt nog steeds: “Dat komt nog wel.” Ik denk dat hij net zo goed kan zeggen dat ik nog van oesters, lever of André Hazes jr. ga houden. Sommige dingen zijn gewoon… een nee.
Maar hé, alles voor de vetverbranding, toch? Santé. klokt botershot weg, rilt als een natte hond.